Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9679

Datum uitspraak2000-10-11
Datum gepubliceerd2001-01-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersZFW 00/675-DOP
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beslissing om buitengerechtelijke incassokosten (ontstaan ten gevolge van het uitblijven van beslissing op verzoek vergoeding kosten buitenlandse ziekenhuisopname) niet te vergoeden is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb. Afwijzing verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De eerste vraag die in dit geval ter beoordeling voorligt, is of dit besluit valt aan te merken als een besluit in de zin van art. 1:3 Awb, waartegen op grond van de art.en 7:1 juncto 8:1 Awb bezwaar kon worden gemaakt. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is een beslissing omtrent een verzoek tot vergoeding van schade, geleden als gevolg van een (beweerdelijk) onrechtmatig besluit een besluit in de zin van de Awb. Ook iedere zelfstandige weigering van nadeelcompensatie, al dan niet gebaseerd op een wettelijke regeling of een beleidsregel, is, indien de schade het gevolg is van een (rechtmatig) besluit, een besluit in de zin van de Awb. In dit geval is de rechtbank echter niet gebleken van een al dan niet rechtmatig besluit (in de zin van de Awb) van verweerder, als gevolg waarvan eiser de door hem gestelde schade heeft geleden. De termijn van afhandeling door verweerder, die naar het oordeel van eiser ten grondslag heeft gelegen aan de schade, is immers niet als zodanig aan te merken. De Onderlinge waarborgmaatschappij Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A., verweerder. mr. J.D.G.J. Dop


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: ZFW 00/675-DOP Uitspraak in het geding tussen A, wonende te B, eiser, gemachtigde mr. P.H.C. van Swaay, en de Onderlinge waarborgmaatschappij Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A., verweerder. 1. Ontstaan en loop van de procedure Eiser is van 29 augustus 1998 tot en met 11 september 1998 opgenomen geweest in een ziekenhuis in Duitsland. Door middel van een op 13 januari 1999 ondertekend formulier heeft eiser verweerder verzocht om de kosten van die ziekenhuisopname te vergoeden. Eiser heeft van het desbetreffende ziekenhuis, alsmede van een door dat ziekenhuis in de arm genomen incasso-advocaat, een aantal aanmaningen ontvangen, waarbij naast de hoofdsom van hem werden gevorderd de zogenoemde buitengerechtelijke incassokosten, uiteindelijk tot een bedrag van DM 1.655,36. Bij brief van 28 september 1999 heeft verweerder eiser medegedeeld dat de kosten voor de ziekenhuisopname, met uitzondering van een bedrag van DM 187,-, vergoed zouden worden. Tevens deelde verweerder mede dat de bijkomende kosten niet door hem zouden worden betaald. Eiser heeft verweerder bij brief van 13 oktober 1999 verzocht om alsnog tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten over te gaan. Verweerder heeft de brief van 13 oktober 1999 aangemerkt als bezwaarschrift en dat bij besluit van 17 februari 2000 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 27 maart 2000 (ingekomen bij de rechtbank op 29 maart 2000) beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 28 april 2000 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2000. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. W. Autar. 2. Overwegingen In dit geding is aan de orde de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Uit het beroepschrift en uit het ter zitting naar voren gebrachte komt naar voren dat eiser de mening is toegedaan dat verweerder de buitengerechtelijke incassokosten voor haar rekening dient te nemen, nu het verweerder is die een lange periode heeft laten verstrijken tussen het moment waarop eiser zijn verzoek om vergoeding deed (13 januari 1999) en het moment waarop daarover beslist werd en de vergoeding daadwerkelijk werd uitgekeerd (28 september 1999). De eerste vraag die in dit geval ter beoordeling voorligt, is of de beslissing van verweerder om die buitengerechtelijke incassokosten niet te vergoeden valt aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), waartegen op grond van de artikelen 7:1 juncto 8:1 van de Awb, bezwaar kon worden gemaakt. Ingevolge artikel 1:3 van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is een beslissing omtrent een verzoek tot vergoeding van schade geleden als gevolg van een (beweerdelijk) onrechtmatig besluit een besluit in de zin van de Awb. ook iedere zelfstandige weigering van nadeelcompensatie, al dan niet gebaseerd op een wettelijke regeling of een beleidsregel, is, indien de schade het gevolg is van een (rechtmatig) besluit, een besluit in de zin van de Awb. In dit geval is de rechtbank echter niet gebleken van een al dan niet rechtmatig besluit (in de zin van de Awb) van verweerder, als gevolg waarvan eiser de door hem gestelde schade heeft geleden. De termijn van afhandeling door verweerder, die naar het oordeel van eiser ten grondslag heeft gelegen aan de schade, is immers niet als zodanig aan te merken. Gelet op het voorgaande is er ten aanzien van verweerders beslissing om de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet te vergoeden dan ook geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb. Tegen de brief van verweerder van 28 september 1999 waarin die beslissing is vermeld, kon dus - gelet op artikel 7:1 in relatie tot artikel 8:1 van de Awb - niet een bezwaarschrift worden ingediend. Hieruit vloeit voort dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. Het bestreden besluit - dat inhoudt de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift - kan dan ook niet in stand blijven. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72 lid 4 van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op f. 1.420,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet gebleken. Gelet op het gestelde in artikel 8:71 van de Awb merkt de rechtbank op dat eiser zijn vordering tot vergoeding van de gestelde schade bij de burgerlijke rechter kan instellen. 3. Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, verklaart het door eiser bij verweerder gemaakte bezwaar niet ontvankelijk, bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van f. 60,- vergoedt, veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van f. 1.420,- en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (Rabobankrekening 19 23 25 892) worden betaald. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D.G.J. Dop. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2000. De griffier: De rechter: Afschrift verzonden op: 13 november 2000 Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen -en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.